MIRABILIS CONSPECTU ORBIS TERRARUM

Landschap2

Vroeg in de ochtend fiets ik door het Overijssels landschap. Dauw hangt over de velden. Slaperige boerderijen worden langzaam wakker. De vlierbessen in de berm bereiken stralend wit hun hoogtepunt. Hun bloesems verspreiden een zoete, exotische geur. Een geur die mij terugvoert naar mijn kindertijd.

Zomerochtend, een schitterend strakblauwe hemel. In de hof achter het huis staat mijn grootvader. Zijn licht gebogen gestalte leunt op de schoffel waarmee hij zojuist het onkruid heeft los gewied. Aandachtig kijkt hij naar zijn pas gezaaide bedden spinazie. Trots is hij op zijn moestuin. Onwillekeurig dwaalt zijn blik af, over de gewassen heen, naar een punt in de verte. In stille verwondering aanschouwt hij de schoonheid der schepping. Al fietsend komen er meer beelden uit mijn kinderjaren naar boven. Knikkerend, touwtje springend, trappend op mijn eerste fiets. Een tweedehandsje. Mijn vader kocht het op de groei en schroefde houten blokjes op de trappers. Zo ging dat in die tijd.

Donkere wolken verschijnen aan de horizon. Zomaar ineens. Ik zie ze niet. Ik wíl ze niet zien. Ze verjagen de zon en werpen een schaduw over mijn jeugd. Een storm steekt op en raast over het landschap van mijn ziel. Ik voel mij ontworteld, als een boom die neervalt in de aarde. Maar ik bleek een rietstengel die meebuigt met de stormwind en niet breekt.

Nu ben ik volwassen. Het kinderlijke liet ik achter mij. Met in mijn binnenzak moeilijke én mooie ervaringen, vervolg ik mijn weg door het leven. Ik heb geleerd dat pijn en verdriet onlosmakelijk met het leven zijn verbonden. Ze zijn niet uit te wissen en dat hoeft ook niet. Dat kán ook niet. Dat lijden niet vergeefs geleden wordt vertelt deze mooie anekdote over de Dalai Lama. Tijdens een interview met een psycholoog begon de spiritueel leider zachtjes te huilen toen hij vertelde over een geliefde mentor van wie hij als kleine jongen in het klooster afscheid moest nemen, kort nadat hij ook zijn ouders vaarwel had moeten zeggen. Geschrokken vroeg de psycholoog hem: “Heeft u dat oude verdriet nog niet verwerkt na al die jaren van meditatie?” De Dalai Lama nam rustig de tijd om even te huilen en antwoordde toen: “Jullie Westerlingen willen je pijn en verdriet altijd opbergen in een doosje, met een etiketje erop, en weggooien. Ik draag dit verdriet gewoon de rest van mijn leven met mij mee en dat vind ik prima”.

Zacht neuriënd fiets ik verder tussen de landerijen door. Kieviten scheren over de akkers en maken acrobatische capriolen in de lucht. De zon klimt steeds hoger, tegen een azuurblauw decor. Mijn pedaalslag wordt krachtiger. Pure blijdschap welt in mij op. Diep van binnen voel ik dat mijn leven geworteld is. Geworteld in een basisvertrouwen, in God. Meer en meer durf ik erop te vertrouwen dat ik het allemaal niet alleen hoef te doen. Ik voel mij gedragen en weet dat het uiteindelijk allemaal goed komt, wat er ook gebeuren zal.

Het kind in mij, waarvan ik reeds lang het bestaan vergeten was, wordt langzaam wakker. Voorzichtig richt het zich op en met verwondering en vol vertrouwen kijkt het de wereld in.